• ex·cuus
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verontschuldiging’ voor het eerst aangetroffen in 1546 [1]
  • van het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord excuus excuses
verkleinwoord excuusje excuusjes

het excuuso

  1. het spijt uiten dat je iets fout gedaan hebt
     ` Mijn excuses dat ik mijn nieuwsgierigheid niet kan bedwingen,' zei hij, 'maar zou ik u mogen vragen waar u vandaan komt?'[3]
  2. de reden dat je iets fout hebt gedaan zonder er de verantwoordelijkheid voor te willen dragen
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]