• ver·scho·ning
enkelvoud meervoud
naamwoord verschoning verschoningen
verkleinwoord verschoninkje verschoninkjes

de verschoningv

  1. het voorzien van schoon (onder)goed
    • Ik heb na een week dragen echt wel behoefte aan een verschoning!! 
  2. (formeel) excuus, verontschuldiging
    • U bent mij een verschoning schuldig, brulde de getergde advocaat!! 
98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]