exceptioneel
- ex·cep·ti·o·neel
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uitzonderlijk’ voor het eerst aangetroffen in 1839 [1]
- afgeleid van exceptie met het achtervoegsel -eel [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | exceptioneel | exceptioneler | exceptioneelst |
verbogen | exceptionele | exceptionelere | exceptioneelste |
partitief | exceptioneels | exceptionelers | - |
exceptioneel [3]
- uitzonderlijk
- ▸ In het begin van het jaar werd een zangeres in de tienerleeftijd die Carola heette van de ene dag op de andere een superster toen ze het Nationale Songfestival won. Het was een doorbraak die exceptioneel veel aandacht trok. Vanzelfsprekend werd ze daarmee ook een van de vaste gespreksonderwerpen van het land. Dat was ook zo onder de strafpleiters, deze jonge Carola was werkelijk onweerstaanbaar.[4]
1.
- Het woord exceptioneel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "exceptioneel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "exceptioneel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ exceptioneel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be