euforie
- Geluid: euforie (hulp, bestand)
- IPA: / ˈøfori / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˌø.fo̝.ˈri/, /ˌœʏ̯.fo̝.ˈri/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˌø.fo̝.ˈri/
- eu·fo·rie
- Leenwoord uit het Frans of modern Latijn, in de betekenis van ‘gevoel van welbehagen’ voor het eerst aangetroffen in 1832 [1]
- Afkomstig uit het Grieks [2]
- afgeleid van eufoor met het achtervoegsel -ie
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | euforie | - |
verkleinwoord | - | - |
- verhoogd gevoel van welzijn; gevoel van zeer groot welbehagen; gevoel van zich wel te bevinden; ook kunstmatig opgewekt door het gebruik van opium enz., en bij sommige ziektetoestanden bestaand
- Er was een grote euforie bij de deelnemende landen toen de klimaattop in Parijs tot een goede einde was gekomen.
- Er heerste een grote euforie in Nederland toen we Europees kampioen voetballen werden.
1. verhoogd gevoel van welzijn
- Het woord euforie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "euforie" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "euforie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ euforie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be