establishment
- es·ta·blish·ment
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘heersend bestel, heersende klasse’ voor het eerst aangetroffen in 1969.[1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | establishment | |
verkleinwoord | establishmentje | establishmentjes |
het establishment o
- (maatschappij) de gevestigde orde
- „gevoed door de opkomst van sociale media als een nieuwsbron en een groeiend wantrouwen van feiten die worden aangeboden door het establishment. [...] Het zou me niet verrassen als ‘post-truth’ een van de kenmerkende woorden van onze tijd wordt.” [3]
- ▸ Misschien ook Letangs goede vriend in die tijd, en misschien nog steeds, de voormalige Palestina-activist Erik Ponti, die tegenwoordig hooggeplaatst was in het journalistieke establishment omdat hij de presentator was van een populaire actualiteitenrubriek op de Zweedse televisie.[4]
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord establishment staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "establishment" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ establishment op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC Casper Grathwoh 16 november 2016
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149
enkelvoud | meervoud |
---|---|
establishment | establishhments |
establishment
- (maatschappij) estabishment, gevestigde orde
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- IPA: /ɛstablɪʃmɛnt/
- es·tab·lish·ment
- Leenwoord uit het Engels
- establishment; de gevestigde orde
- Zie Wikipedia voor meer informatie.