• epi·the·ton
enkelvoud meervoud
naamwoord epitheton epitheta
verkleinwoord epithetonnetje epithetonnetjes

het epithetono

  1. (taalkunde) bijvoeglijk naamwoord of bijvoeglijke bepaling
     Richard Groenendijk wilde het aan het slot van zijn optreden bij Jinek (KRO-NCRV) toch even aan de orde stellen. Waarom was hij daar geïntroduceerd als „de Rotterdamse cabaretier”, terwijl je bij Youp van ‘t Hek of Sanne Wallis de Vries toch nooit het epitheton „Amsterdams” zult horen?[4]
  2. aanvullende aanduiding die een onderscheidende eigenschap benadrukt
     Honderden commentaren verbinden Enaits naam intussen aan het epitheton „orthodoxe moslim”.[5]
  3. (biologie) tweede woord in officiële soortnamen volgens de binaire nomenclatuur, woord dat de precieze soort aangeeft na het eerste dat het geslacht aanduidt
     Linnaeus besloot radicaal orde op zaken te stellen. Hij benoemde iedere soort met een combinatie van twee Latijnse woorden: een genusnaam die het geslacht van de soort aanduidt en een zogeheten epitheton dat de soort specificeert.[6]
42 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[7]