• eo·lisch
  • afgeleid van Eolus (Griekse godheid) met het achtervoegsel -isch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen eolisch eolischer
verbogen eolische eolischere
partitief eolisch eolischers -

eolisch

  1. (geologie) door de wind veroorzaakt
    • Die paddenstoelrots is ontstaan door een eolisch proces. 
  2. (muziek) door de wind bespeeld
    • Er klonken plots de ijle klanken van een eolische harp. 
  3. (muziek) wat betreft de kerktoonsoort gebaseerd op a
enkelvoud meervoud
naamwoord eolisch -
verkleinwoord - -

het eolischo

  1. (muziek) de kerktoonsoort gebaseerd op a
    • Het eolisch bestond in de middeleeuwen niet en lijkt sterk op het moderne mineur. 


Kerktoonsoorten in het Nederlands
ionisch dorisch frygisch lydisch mixolydisch eolisch locrisch
55 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be