• en·ga·ge·ment
enkelvoud meervoud
naamwoord engagement engagementen
verkleinwoord engagementje engagementjes

het engagemento

  1. het belang hechten aan en/of betrokken zijn bij een maatschappelijke kwestie
    • Tot nu ging het [in het buitenlands beleid] om positive-sum-engagements, samenwerken om grotere veiligheid en welvaart te bereiken voor Amerika én voor andere landen.”[2] 
  2. (economie), (juridisch) verbintenis, werkovereenkomst
    • Zij gingen een engagement aan bij die afdeling. 
  3. verloving
90 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Michel Kerres 10 november 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
engagement engagements

engagement

  1. afspraak
  2. maatschappelijke betrokkenheid
  3. (economie), (juridisch) contract, verbintenis, werkovereenkomst
  4. (financieel) financiële verplichting
  5. verloving
  6. (sport) wering (bij het schermen)