engagement
- Geluid: engagement (hulp, bestand)
- IPA: /ɑ̃ɣaʒəʹmɛnt/
- en·ga·ge·ment
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | engagement | engagementen |
verkleinwoord | engagementje | engagementjes |
het engagement o
- het belang hechten aan en/of betrokken zijn bij een maatschappelijke kwestie
- Tot nu ging het [in het buitenlands beleid] om positive-sum-engagements, samenwerken om grotere veiligheid en welvaart te bereiken voor Amerika én voor andere landen.”[2]
- (economie), (juridisch) verbintenis, werkovereenkomst
- Zij gingen een engagement aan bij die afdeling.
- verloving
- Het woord engagement staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "engagement" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Michel Kerres 10 november 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
engagement | engagements |
engagement
- afspraak
- maatschappelijke betrokkenheid
- (economie), (juridisch) contract, verbintenis, werkovereenkomst
- (financieel) financiële verplichting
- verloving
- (sport) wering (bij het schermen)