• egard
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘achting’ voor het eerst aangetroffen in 1652 [1]
  • uit het Frans
enkelvoud meervoud
naamwoord egard egards
verkleinwoord

de egardm [2]

  1. heel veel beleefdheid
     Ook als ik niet op het bestaan van de majordomus zou zijn voorbereid, had hij mij onmogelijk kunnen ontgaan. Zodra ik één voet over de drempel had gezet van zijn vesting en heiligdom, danste hij mij tegemoet. Hij verwelkomde mij met zoveel egards, krullen en arabesken dat het overduidelijk was dat ik met een professional te maken had[3]
    • Hé, wie wil de minister-president even op haar kamer ontvangen?’De stem van bondscoach Sjors Röttger, voormalig militair, galmt door de gang van de Handbalacademie. De premier, Jan Peter Balkenende, is op werkbezoek op Nationaal Sportcentrum Papendal en hij hoort met alle egards ontvangen te worden. Dus wie doet nu even de deur open voor de MP?Joyce Hillen lacht verlegen, als Balkenende bij haar over de drempel stapt. Er[4]  
  • de egards in acht nemen
met de nodige beleefdheid behandelen
  • met alle egards
met alle mogelijke beleefdheid behandelen
67 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[5]