Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • da·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dager dagers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

dager m [1]

  1. (juridisch) iemand die daagt (eiser in een proces)
Anagrammen

Gangbaarheid

55 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • da·ger
Naar frequentie 316

Werkwoord

dager

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van dage

Zelfstandig naamwoord

dager

  1. nominatief onbepaald mannelijk meervoud van dag
    «En 19 år gammel jente er i Stavanger tingrett dømt til betinget fengsel i 24 dager for å ha kjørt med 1,28 i promille.»[1]
    Een 19-jarig meisje is veroordeeld in het kantongerecht van Stavanger tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 24 dagen voor het rijden met 1,28 promille.

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “ (2010), Rogalands Avis