• da·ge

dage

  1. datief mannelijk  van dag, archaïsche vorm die in enkele staande uitdrukkingen voorkomt
vervoeging van
dagen

dage

  1. aanvoegende wijs van dagen


  • da·ge
Naar frequentie 307

dage

  1. nominatief onbepaald gemeenschappelijk geslacht meervoud van dag


dage

  1. genitief meervoud van dags


dage

  1. datief enkelvoud van dach
  2. nominatief meervoud van dach
  3. genitief meervoud van dach
  4. accusatief meervoud van dach


dage

  1. datief enkelvoud van dach
  2. nominatief meervoud van dach
  3. genitief meervoud van dach
  4. accusatief meervoud van dach


  • da·ge

dage

  1. datief mannelijk enkelvoud van dag