eenkennig
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- een·ken·nig
Woordherkomst en -opbouw
- samenstellende afleiding van een ht en de stam van kennen met het achtervoegsel -ig, letterlijk: alsof je maar één persoon wil kennen; in de betekenis van ‘verlegen’ voor het eerst aangetroffen in 1611 [1] [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | eenkennig | eenkenniger | eenkennigst |
verbogen | eenkennige | eenkennigere | eenkennigste |
partitief | eenkennigs | eenkennigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
eenkennig
- bang voor vreemden, contact met onbekenden vermijdend
- Het eenkennige kind ging achter de gordijnen staan toen er bezoek kwam, maar ontdooide snel toen de taart op tafel kwam.
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord eenkennig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "eenkennig" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
62 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ eenkennig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "eenkennig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be