• ec·to·plas·ma
1 enkelvoud meervoud
naamwoord ectoplasma -
verkleinwoord - -
2 enkelvoud meervoud
naamwoord ectoplasma ectoplasma's
verkleinwoord - -

het ectoplasmao

  1. (biologie) buitenste laagje van het protoplasma bij amoeben en sommige cellen
    • Door de toevoeging van die stof verdween het ectoplasma. 
  2. materiaal waaruit geesten zichtbare lichamen kunnen aannemen
  3. (scheldwoord) (figuurlijk) persoon zonder enig begripsvermogen
     Maar terwijl Marokko de Verlichting lijkt te ontdekken, zitten we in Nederland met wandelende overblijfselen van het pre-islamitische tijdperk opgescheept, die graag hun eigen hersenen in boerka’s en nikabs wikkelen. En die comateuze ectoplasma’s zitten allemaal in de Commissie Gelijke Behandeling die zichzelf nu pompeus tot College voor de Rechten van de Mens heeft omgedoopt.[2]
  1. cytoplasma
76 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Sylvain Ephimenco
    “Geschonden illusies” (12 januari 2017) op nrc.nl  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be