dus
- dus
- In de betekenis van ‘bijwoord van kwantiteit: op deze wijze, aldus’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [1]
- In de betekenis van ‘nevenschikkend voegwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
dus
- om die reden, daarom (signaalwoord)
- Het is mooi warm weer, dus trek ik geen trui aan.
- Hij had goed en hard gestudeerd, dus was hij niet bang voor zijn examen.
1.om die reden, daarom
|
- Het woord dus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dus" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ 1,0 1,1 "dus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
dus
dus
- Afgeleid van het Oudnederlandse thus
dus
- IPA: /dʊs/
- dus
dus
- informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord dusit