drukker
- druk·ker
- In de betekenis van ‘iem. die boeken drukt’ voor het eerst aangetroffen in 1626 [1]
- Naamwoord van handeling van drukken met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | drukker | drukkers |
verkleinwoord | drukkertje | drukkertjes |
de drukker m
- (beroep) een persoon die afdrukken maakt
- De drukker had ons een proefdruk gestuurd.
- een mechanisme om een jas te sluiten, drukknoop
- De drukker was beschadigd en daardoor kon de jas niet meer dicht.
- iemand die zich aan zijn plicht probeert te onttrekken
1. een persoon die afdrukken maakt
drukker
- onverbogen vorm van de vergrotende trap van druk
- Het woord drukker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "drukker" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "drukker" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be