doorschudden/vervoeging
verder schudden
bewerkenvervoeging van de bedrijvende vorm van doorschudden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorschudden | door te schudden | ||||||||
toekomend | zullen doorschudden door zullen schudden |
te zullen doorschudden door te zullen schudden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorgeschud | te hebben doorgeschud | ||||||||
toekomend | doorgeschud zullen hebben | doorgeschud te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
doorschuddend | doorgeschud | ev. schud door |
mv. verouderd schudt door |
schudde door (bijzin) doorschudde | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | schud door | schudt door | schudt door | schudt door | schudt door | schudden door | schudden door | schudden door | |||
verleden (o.v.t.) | schudde door | schudde door | schudde door | schudde door | schudde door | schudden door | schudden door | schudden door | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorschudden | zult/zal doorschudden | zult/zal doorschudden | zult doorschudden | zal doorschudden | zullen doorschudden | zullen doorschudden | zullen doorschudden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorschudden | zou doorschudden | zou(dt) doorschudden | zoudt doorschudden | zou doorschudden | zouden doorschudden | zouden doorschudden | zouden doorschudden | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | doorschud | doorschudt | doorschudt | doorschudt | doorschudt | doorschudden | doorschudden | doorschudden | |||
verleden (o.v.t.) | doorschudde | doorschudde | doorschudde | doorschudde | doorschudde | doorschudden | doorschudden | doorschudden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorschudden door zal schudden |
zult/zal doorschudden door zult/zal schudden |
zult/zal doorschudden door zult/zal schudden |
zult doorschudden door zult schudden |
zal doorschudden door zal schudden |
zullen doorschudden door zullen schudden |
zullen doorschudden door zullen schudden |
zullen doorschudden door zullen schudden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorschudden door zou schudden |
zou doorschudden door zou schudden |
zou(dt) doorschudden door zou(dt) schudden |
zoudt doorschudden door zoudt schudden |
zou doorschudden door zou schudden |
zouden doorschudden door zouden schudden |
zouden doorschudden door zouden schudden |
zouden doorschudden door zouden schudden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorgeschud | hebt doorgeschud | hebt/heeft doorgeschud | hebt doorgeschud | heeft doorgeschud | hebben doorgeschud | hebben doorgeschud | hebben doorgeschud | |||
verleden (v.v.t.) | had doorgeschud | had doorgeschud | had doorgeschud | hadt doorgeschud | had doorgeschud | hadden doorgeschud | hadden doorgeschud | hadden doorgeschud | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgeschud hebben | zal/zult doorgeschud hebben | zult/zal doorgeschud hebben | zult doorgeschud hebben | zal doorgeschud hebben | zullen doorgeschud hebben | zullen doorgeschud hebben | zullen doorgeschud hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgeschud hebben | zou doorgeschud hebben | zou/zoudt doorgeschud hebben | zoudt doorgeschud hebben | zou doorgeschud hebben | zouden doorgeschud hebben | zouden doorgeschud hebben | zouden doorgeschud hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm doorgeschud worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt doorgeschud | er is doorgeschud | |||||||||
verleden | er werd doorgeschud | er was doorgeschud | |||||||||
toekomend | er zal doorgeschud worden | er zal doorgeschud zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou doorgeschud worden | er zou doorgeschud zijn | |||||||||
lijdende vorm doorgeschud worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorgeschud worden | doorgeschud te worden | ||||||||
toekomend | doorgeschud zullen worden | doorgeschud te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | doorgeschud zijn | doorgeschud te zijn | ||||||||
toekomend | doorgeschud zullen zijn | doorgeschud te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word doorgeschud | wordt doorgeschud | wordt doorgeschud | wordt doorgeschud | wordt doorgeschud | worden doorgeschud | worden doorgeschud | worden doorgeschud | |||
verleden (o.v.t.) | werd doorgeschud | werd doorgeschud | werd doorgeschud | werdt doorgeschud | werd doorgeschud | werden doorgeschud | werden doorgeschud | werden doorgeschud | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorgeschud worden | zult doorgeschud worden | zult doorgeschud worden | zult doorgeschud worden | zal doorgeschud worden | zullen doorgeschud worden | zullen doorgeschud worden | zullen doorgeschud worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorgeschud worden | zou doorgeschud worden | zou/zoudt doorgeschud worden | zoudt doorgeschud worden | zou doorgeschud worden | zouden doorgeschud worden | zouden doorgeschud worden | zouden doorgeschud worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben doorgeschud | bent doorgeschud | bent/is doorgeschud | zijt doorgeschud | is doorgeschud | zijn doorgeschud | zijn doorgeschud | zijn doorgeschud | |||
verleden (v.v.t.) | was doorgeschud | was doorgeschud | was doorgeschud | waart doorgeschud | was doorgeschud | waren doorgeschud | waren doorgeschud | waren doorgeschud | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgeschud zijn | zult doorgeschud zijn | zult doorgeschud zijn | zult doorgeschud zijn | zal doorgeschud zijn | zullen doorgeschud zijn | zullen doorgeschud zijn | zullen doorgeschud zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgeschud zijn | zou doorgeschud zijn | zou/zoudt doorgeschud zijn | zoudt doorgeschud zijn | zou doorgeschud zijn | zouden doorgeschud zijn | zouden doorgeschud zijn | zouden doorgeschud zijn |
schuddend gaan door
bewerkenvervoeging van de bedrijvende vorm van doorschudden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorschudden | te doorschudden | ||||||||
toekomend | zullen doorschudden | te zullen doorschudden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorschud | te hebben doorschud | ||||||||
toekomend | doorschud zullen hebben | doorschud te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
doorschuddend | doorschud | ev. doorschud |
mv. verouderd doorschudt |
doorschudde | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | doorschud | doorschudt | doorschudt | doorschudt | doorschudt | doorschudden | doorschudden | doorschudden | |||
verleden (o.v.t.) | doorschudde | doorschudde | doorschudde | doorschudde | doorschudde | doorschudden | doorschudden | doorschudden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorschudden | zult/zal doorschudden | zult/zal doorschudden | zult doorschudden | zal doorschudden | zullen doorschudden | zullen doorschudden | zullen doorschudden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorschudden | zou doorschudden | zou(dt) doorschudden | zoudt doorschudden | zou doorschudden | zouden doorschudden | zouden doorschudden | zouden doorschudden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorschud | hebt doorschud | hebt/heeft doorschud | hebt doorschud | heeft doorschud | hebben doorschud | hebben doorschud | hebben doorschud | |||
verleden (v.v.t.) | had doorschud | had doorschud | had doorschud | hadt doorschud | had doorschud | hadden doorschud | hadden doorschud | hadden doorschud | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorschud hebben | zal/zult doorschud hebben | zult/zal doorschud hebben | zult doorschud hebben | zal doorschud hebben | zullen doorschud hebben | zullen doorschud hebben | zullen doorschud hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorschud hebben | zou doorschud hebben | zou/zoudt doorschud hebben | zoudt doorschud hebben | zou doorschud hebben | zouden doorschud hebben | zouden doorschud hebben | zouden doorschud hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm doorschud worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt doorschud | er is doorschud | |||||||||
verleden | er werd doorschud | er was doorschud | |||||||||
toekomend | er zal doorschud worden | er zal doorschud zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou doorschud worden | er zou doorschud zijn | |||||||||
lijdende vorm doorschud worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorschud worden | doorschud te worden | ||||||||
toekomend | doorschud zullen worden | doorschud te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | doorschud zijn | doorschud te zijn | ||||||||
toekomend | doorschud zullen zijn | doorschud te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word doorschud | wordt doorschud | wordt doorschud | wordt doorschud | wordt doorschud | worden doorschud | worden doorschud | worden doorschud | |||
verleden (o.v.t.) | werd doorschud | werd doorschud | werd doorschud | werdt doorschud | werd doorschud | werden doorschud | werden doorschud | werden doorschud | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorschud worden | zult doorschud worden | zult doorschud worden | zult doorschud worden | zal doorschud worden | zullen doorschud worden | zullen doorschud worden | zullen doorschud worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorschud worden | zou doorschud worden | zou/zoudt doorschud worden | zoudt doorschud worden | zou doorschud worden | zouden doorschud worden | zouden doorschud worden | zouden doorschud worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben doorschud | bent doorschud | bent/is doorschud | zijt doorschud | is doorschud | zijn doorschud | zijn doorschud | zijn doorschud | |||
verleden (v.v.t.) | was doorschud | was doorschud | was doorschud | waart doorschud | was doorschud | waren doorschud | waren doorschud | waren doorschud | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorschud zijn | zult doorschud zijn | zult doorschud zijn | zult doorschud zijn | zal doorschud zijn | zullen doorschud zijn | zullen doorschud zijn | zullen doorschud zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorschud zijn | zou doorschud zijn | zou/zoudt doorschud zijn | zoudt doorschud zijn | zou doorschud zijn | zouden doorschud zijn | zouden doorschud zijn | zouden doorschud zijn |