doorploegen/vervoeging
Nederlands
bewerkendóórploegen: verder ploegen
bewerkenvervoeging van de bedrijvende vorm van doorploegen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorploegen | door te ploegen | ||||||||
toekomend | zullen doorploegen door zullen ploegen |
te zullen doorploegen door te zullen ploegen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorgeploegd | te hebben doorgeploegd | ||||||||
toekomend | doorgeploegd zullen hebben | doorgeploegd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
doorploegend | doorgeploegd | ev. ploeg door |
mv. verouderd ploegt door |
ploege door (bijzin) doorploege | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | ploeg door | ploegt door | ploegt door | ploegt door | ploegt door | ploegen door | ploegen door | ploegen door | |||
verleden (o.v.t.) | ploegde door | ploegde door | ploegde door | ploegde door | ploegde door | ploegden door | ploegden door | ploegden door | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorploegen | zult/zal doorploegen | zult/zal doorploegen | zult doorploegen | zal doorploegen | zullen doorploegen | zullen doorploegen | zullen doorploegen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorploegen | zou doorploegen | zou(dt) doorploegen | zoudt doorploegen | zou doorploegen | zouden doorploegen | zouden doorploegen | zouden doorploegen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | doorploeg | doorploegt | doorploegt | doorploegt | doorploegt | doorploegen | doorploegen | doorploegen | |||
verleden (o.v.t.) | doorploegde | doorploegde | doorploegde | doorploegde | doorploegde | doorploegden | doorploegden | doorploegden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorploegen door zal ploegen |
zult/zal doorploegen door zult/zal ploegen |
zult/zal doorploegen door zult/zal ploegen |
zult doorploegen door zult ploegen |
zal doorploegen door zal ploegen |
zullen doorploegen door zullen ploegen |
zullen doorploegen door zullen ploegen |
zullen doorploegen door zullen ploegen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorploegen door zou ploegen |
zou doorploegen door zou ploegen |
zou(dt) doorploegen door zou(dt) ploegen |
zoudt doorploegen door zoudt ploegen |
zou doorploegen door zou ploegen |
zouden doorploegen door zouden ploegen |
zouden doorploegen door zouden ploegen |
zouden doorploegen door zouden ploegen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorgeploegd | hebt doorgeploegd | hebt/heeft doorgeploegd | hebt doorgeploegd | heeft doorgeploegd | hebben doorgeploegd | hebben doorgeploegd | hebben doorgeploegd | |||
verleden (v.v.t.) | had doorgeploegd | had doorgeploegd | had doorgeploegd | hadt doorgeploegd | had doorgeploegd | hadden doorgeploegd | hadden doorgeploegd | hadden doorgeploegd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgeploegd hebben | zal/zult doorgeploegd hebben | zult/zal doorgeploegd hebben | zult doorgeploegd hebben | zal doorgeploegd hebben | zullen doorgeploegd hebben | zullen doorgeploegd hebben | zullen doorgeploegd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgeploegd hebben | zou doorgeploegd hebben | zou/zoudt doorgeploegd hebben | zoudt doorgeploegd hebben | zou doorgeploegd hebben | zouden doorgeploegd hebben | zouden doorgeploegd hebben | zouden doorgeploegd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm doorgeploegd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt doorgeploegd | er is doorgeploegd | |||||||||
verleden | er werd doorgeploegd | er was doorgeploegd | |||||||||
toekomend | er zal doorgeploegd worden | er zal doorgeploegd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou doorgeploegd worden | er zou doorgeploegd zijn | |||||||||
lijdende vorm doorgeploegd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorgeploegd worden | doorgeploegd te worden | ||||||||
toekomend | doorgeploegd zullen worden | doorgeploegd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | doorgeploegd zijn | doorgeploegd te zijn | ||||||||
toekomend | doorgeploegd zullen zijn | doorgeploegd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word doorgeploegd | wordt doorgeploegd | wordt doorgeploegd | wordt doorgeploegd | wordt doorgeploegd | worden doorgeploegd | worden doorgeploegd | worden doorgeploegd | |||
verleden (o.v.t.) | werd doorgeploegd | werd doorgeploegd | werd doorgeploegd | werdt doorgeploegd | werd doorgeploegd | werden doorgeploegd | werden doorgeploegd | werden doorgeploegd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorgeploegd worden | zult doorgeploegd worden | zult doorgeploegd worden | zult doorgeploegd worden | zal doorgeploegd worden | zullen doorgeploegd worden | zullen doorgeploegd worden | zullen doorgeploegd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorgeploegd worden | zou doorgeploegd worden | zou/zoudt doorgeploegd worden | zoudt doorgeploegd worden | zou doorgeploegd worden | zouden doorgeploegd worden | zouden doorgeploegd worden | zouden doorgeploegd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben doorgeploegd | bent doorgeploegd | bent/is doorgeploegd | zijt doorgeploegd | is doorgeploegd | zijn doorgeploegd | zijn doorgeploegd | zijn doorgeploegd | |||
verleden (v.v.t.) | was doorgeploegd | was doorgeploegd | was doorgeploegd | waart doorgeploegd | was doorgeploegd | waren doorgeploegd | waren doorgeploegd | waren doorgeploegd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorgeploegd zijn | zult doorgeploegd zijn | zult doorgeploegd zijn | zult doorgeploegd zijn | zal doorgeploegd zijn | zullen doorgeploegd zijn | zullen doorgeploegd zijn | zullen doorgeploegd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorgeploegd zijn | zou doorgeploegd zijn | zou/zoudt doorgeploegd zijn | zoudt doorgeploegd zijn | zou doorgeploegd zijn | zouden doorgeploegd zijn | zouden doorgeploegd zijn | zouden doorgeploegd zijn |
doorplóégen: dwars doorheen gaan
bewerkenvervoeging van de bedrijvende vorm van doorploegen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorploegen | te doorploegen | ||||||||
toekomend | zullen doorploegen | te zullen doorploegen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben doorploegd | te hebben doorploegd | ||||||||
toekomend | doorploegd zullen hebben | doorploegd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
doorploegend | doorploegd | ev. doorploeg |
mv. verouderd doorploegt |
doorploege | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | doorploeg | doorploegt | doorploegt | doorploegt | doorploegt | doorploegen | doorploegen | doorploegen | |||
verleden (o.v.t.) | doorploegde | doorploegde | doorploegde | doorploegde | doorploegde | doorploegden | doorploegden | doorploegden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorploegen | zult/zal doorploegen | zult/zal doorploegen | zult doorploegen | zal doorploegen | zullen doorploegen | zullen doorploegen | zullen doorploegen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorploegen | zou doorploegen | zou(dt) doorploegen | zoudt doorploegen | zou doorploegen | zouden doorploegen | zouden doorploegen | zouden doorploegen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb doorploegd | hebt doorploegd | hebt/heeft doorploegd | hebt doorploegd | heeft doorploegd | hebben doorploegd | hebben doorploegd | hebben doorploegd | |||
verleden (v.v.t.) | had doorploegd | had doorploegd | had doorploegd | hadt doorploegd | had doorploegd | hadden doorploegd | hadden doorploegd | hadden doorploegd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorploegd hebben | zal/zult doorploegd hebben | zult/zal doorploegd hebben | zult doorploegd hebben | zal doorploegd hebben | zullen doorploegd hebben | zullen doorploegd hebben | zullen doorploegd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorploegd hebben | zou doorploegd hebben | zou/zoudt doorploegd hebben | zoudt doorploegd hebben | zou doorploegd hebben | zouden doorploegd hebben | zouden doorploegd hebben | zouden doorploegd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm doorploegd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt doorploegd | er is doorploegd | |||||||||
verleden | er werd doorploegd | er was doorploegd | |||||||||
toekomend | er zal doorploegd worden | er zal doorploegd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou doorploegd worden | er zou doorploegd zijn | |||||||||
lijdende vorm doorploegd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doorploegd worden | doorploegd te worden | ||||||||
toekomend | doorploegd zullen worden | doorploegd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | doorploegd zijn | doorploegd te zijn | ||||||||
toekomend | doorploegd zullen zijn | doorploegd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word doorploegd | wordt doorploegd | wordt doorploegd | wordt doorploegd | wordt doorploegd | worden doorploegd | worden doorploegd | worden doorploegd | |||
verleden (o.v.t.) | werd doorploegd | werd doorploegd | werd doorploegd | werdt doorploegd | werd doorploegd | werden doorploegd | werden doorploegd | werden doorploegd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal doorploegd worden | zult doorploegd worden | zult doorploegd worden | zult doorploegd worden | zal doorploegd worden | zullen doorploegd worden | zullen doorploegd worden | zullen doorploegd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doorploegd worden | zou doorploegd worden | zou/zoudt doorploegd worden | zoudt doorploegd worden | zou doorploegd worden | zouden doorploegd worden | zouden doorploegd worden | zouden doorploegd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben doorploegd | bent doorploegd | bent/is doorploegd | zijt doorploegd | is doorploegd | zijn doorploegd | zijn doorploegd | zijn doorploegd | |||
verleden (v.v.t.) | was doorploegd | was doorploegd | was doorploegd | waart doorploegd | was doorploegd | waren doorploegd | waren doorploegd | waren doorploegd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal doorploegd zijn | zult doorploegd zijn | zult doorploegd zijn | zult doorploegd zijn | zal doorploegd zijn | zullen doorploegd zijn | zullen doorploegd zijn | zullen doorploegd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doorploegd zijn | zou doorploegd zijn | zou/zoudt doorploegd zijn | zoudt doorploegd zijn | zou doorploegd zijn | zouden doorploegd zijn | zouden doorploegd zijn | zouden doorploegd zijn |