[3] op een rif in Fiji, 2005.
  • door·nen·kroon
enkelvoud meervoud
naamwoord doornenkroon doornenkronen
verkleinwoord doornenkroontje doornenkroontjes

de doornenkroonv / m

  1. van doorntakken gevlochten kroon als symbool van het martelaarschap
    • Het waren de Romeinen die Jezus de doornenkroon opzetten. 
  2. roodkleurige, stekelige zeester
    • De doornenkroon kan mensen zeer pijnlijke wonden opleveren. 
  3. (stekelhuidigen) Acanthaster planci   een zeester met doornachtige stekels die over het hele lichaam zijn verspreid. Hij kan een doorsnede van 40 cm bereiken, en heeft 12 tot 19 armen. De doornenkroon voedt zich hoofdzakelijk met koraalpoliepen  . Hij klimt 's nachts op het rif en 'graast' dan het koraal af