doodbloeden/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van doodbloeden | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | doodbloeden | dood te bloeden | ||||||
toekomend | zullen doodbloeden dood zullen bloeden |
te zullen doodbloeden dood te zullen bloeden | |||||||
voltooid | tegenwoordig | zijn doodgebloed | te zijn doodgebloed | ||||||
toekomend | doodgebloed zullen zijn | doodgebloed te zullen zijn | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
doodbloedend | doodgebloed | ev. bloed dood |
mv. verouderd bloedt dood |
bloede dood (bijzin) doodbloede | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | bloed dood | bloedt dood | bloedt dood | bloedt dood | bloedt dood | bloeden dood | bloeden dood | bloeden dood | |
verleden (o.v.t.) | bloedde dood | bloedde dood | bloedde dood | bloedde dood | bloedde dood | bloedden dood | bloedden dood | bloedden dood | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doodbloeden | zult/zal doodbloeden | zult/zal doodbloeden | zult doodbloeden | zal doodbloeden | zullen doodbloeden | zullen doodbloeden | zullen doodbloeden | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doodbloeden | zou doodbloeden | zou(dt) doodbloeden | zoudt doodbloeden | zou doodbloeden | zouden doodbloeden | zouden doodbloeden | zouden doodbloeden | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | doodbloed | doodbloedt | doodbloedt | doodbloedt | doodbloedt | doodbloeden | doodbloeden | doodbloeden | |
verleden (o.v.t.) | doodbloedde | doodbloedde | doodbloedde | doodbloedde | doodbloedde | doodbloedden | doodbloedden | doodbloedden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal doodbloeden dood zal bloeden |
zult/zal doodbloeden dood zult/zal bloeden |
zult/zal doodbloeden dood zult/zal bloeden |
zult doodbloeden dood zult bloeden |
zal doodbloeden dood zal bloeden |
zullen doodbloeden dood zullen bloeden |
zullen doodbloeden dood zullen bloeden |
zullen doodbloeden dood zullen bloeden | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou doodbloeden dood zou bloeden |
zou doodbloeden dood zou bloeden |
zou(dt) doodbloeden dood zou(dt) bloeden |
zoudt doodbloeden dood zoudt bloeden |
zou doodbloeden dood zou bloeden |
zouden doodbloeden dood zouden bloeden |
zouden doodbloeden dood zouden bloeden |
zouden doodbloeden dood zouden bloeden | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben doodgebloed | bent doodgebloed | bent/is doodgebloed | zijt doodgebloed | is doodgebloed | zijn doodgebloed | zijn doodgebloed | zijn doodgebloed | |
verleden (v.v.t.) | was doodgebloed | was doodgebloed | was doodgebloed | waart doodgebloed | was doodgebloed | waren doodgebloed | waren doodgebloed | waren doodgebloed | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal doodgebloed zijn | zal/zult doodgebloed zijn | zult/zal doodgebloed zijn | zult doodgebloed zijn | zal doodgebloed zijn | zullen doodgebloed zijn | zullen doodgebloed zijn | zullen doodgebloed zijn | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou doodgebloed zijn | zou doodgebloed zijn | zou/zoudt doodgebloed zijn | zoudt doodgebloed zijn | zou doodgebloed zijn | zouden doodgebloed zijn | zouden doodgebloed zijn | zouden doodgebloed zijn |