Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dom·kerk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord domkerk domkerken
verkleinwoord domkerkje domkerkjes

Zelfstandig naamwoord

de domkerkv / m

  1. (bouwkunde) (religie) een kerk waarin een bisschop zetelt
    • Hij is bij de domkerk wezen kijken. 
Opmerkingen
  • Dit woord wordt doorgaans alleen voor bepaalde kerkgebouwen gebruikt waarbij deze benaming historisch is komen vast te liggen.
Synoniemen
Vertalingen
   1. zie: kathedraal   

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
46 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be