Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ka·the·draal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘hoofdkerk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1875 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kathedraal kathedralen
verkleinwoord kathedraaltje kathedraaltjes

Zelfstandig naamwoord

de kathedraalv / m

  1. een hoofdkerk van een bisdom
     Mijn zondagochtendlijke fietstochten leidden me de afgelopen jaren echter niet langer naar kerkgebouwen, maar ik voelde me steeds meer aangetrokken tot de natuur. Toen ik aan het lopen was, werden Yosemite en Kings Canyon mijn kathedralen.[2]
Hyponiemen
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen kathedraal kathedraler kathedraalst
verbogen kathedrale kathedralere kathedraalste
partitief kathedraals kathedralers -

Bijvoeglijk naamwoord

kathedraal [3]

  1. van, bij een kathedraal

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen