domesticeren
- Geluid: domesticeren (hulp, bestand)
- IPA: /domɛsti'serə(n)/
- do·mes·ti·ce·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
domesticeren |
domesticeerde |
gedomesticeerd |
zwak -d | volledig |
- Terugvorming uit domesticatie, onder invloed van Frans domestiquer en Duits domestizieren.[1]
domesticeren [2]
- wilde dieren en planten geschikt maken voor (huishoudelijk) gebruik door mensen
- Theater Beren domesticeren: dat is vragen om problemen. Want ook al menen de mensenouders het nog zo goed, zijn wilde haren verliest een beer niet.[3]
- Het maakt het plausibeler dat we ooit vuur zijn gaan domesticeren om eten te bereiden.'Per ongeluk eten opwarmen aan natuurlijk ontstaan vuur smaakte waarschijnlijk naar meer, denkt Sterck.[4]
1. tot huisdier of cultuurgewas temmen
- Het woord domesticeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "domesticeren" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ domesticeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 18 MAART 2017
- ↑ Volkskrant Dirk Waterval 4 juni 2015
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be