• dof·fer
enkelvoud meervoud
naamwoord doffer doffers
verkleinwoord doffertje doffertjes

de dofferm

  1. (dierkunde) een mannetjesduif
    • De doffer broedt meestal overdag op de eieren en de duivin de rest van de tijd. 

doffer

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van dof
92 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[3]