Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • doc·tri·ne
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘leerstelling’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1529 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord doctrine doctrines
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de doctrinev

  1. (politiek) (religie) een verzameling leerstellingen of dogma's die niet ter discussie staan
     Sander leek wel een sekteleider, dacht hij. En ik de domoor aan wie de leer via doctrine moest worden doorgegeven.[2]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen