doctor
Niet te verwarren met: dokter |
- doc·tor
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘academische graad’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1557 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doctor | doctors doctoren |
verkleinwoord | doctortje | doctortjes |
de doctor m
- een academicus die een goedgekeurd proefschrift heeft geschreven
- Hij is laatst gepromoveerd van academicus tot doctor.
1. een academicus die een goedgekeurd proefschrift heeft geschreven
- Het woord doctor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doctor" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "doctor" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: doctor (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /ˈdɑktɚ/
enkelvoud | meervoud |
---|---|
doctor | doctors |
doctor
enkelvoud | meervoud |
---|---|
doctor | doctores |
doctor m