Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • doc·to·raal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord doctoraal doctoralen
doctoraals
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het doctoraalo

  1. doctoraal examen
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen doctoraal doctoraler doctoraalst
verbogen doctorale doctoralere doctoraalste
partitief doctoraals doctoralers -

Bijvoeglijk naamwoord

doctoraal

  1. betrekking hebbend op, deel uitmakend van de laatste fase van de universitaire studie

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen