Nederlands

 
Het dijbeen van een man
Uitspraak
Woordafbreking
  • dij·been
Woordherkomst en -opbouw
1 enkelvoud meervoud
naamwoord dijbeen dijbeenderen
verkleinwoord dijbeentje dijbeentjes
2 enkelvoud meervoud
naamwoord dijbeen dijbenen
verkleinwoord dijbeentje dijbeentjes

Zelfstandig naamwoord

het dijbeeno

  1. (anatomie) been (bot) in de dij
  2. (anatomie) deel van het been (onderste extremiteit)
    • Mevrouw, wat hebt u een mooie dijbenen 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be