• deel·tje
[2] enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord deeltje deeltjes

het deeltjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord deel
    • Ik heb het laatste deeltje uit de serie nog niet gelezen. 
  2. (natuurkunde) onderdeel van een atoom
    • Een neutrino is een deeltje waarvan men dacht dat het geen massa had. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]