• deel·tjes

de deeltjesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord deel

de deeltjesmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord deeltje
     De warme gloed die zojuist in het diepst van haar ziel was ontsprongen, versprokkelde tot minuscule deeltjes die moeiteloos door de aanstormende leegte werden opgeslokt.[1]