• cy·cloon
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘wervelstorm’ voor het eerst aangetroffen in 1863 [1]
  • met het voorvoegsel cyclo- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord cycloon cyclonen
verkleinwoord cycloontje cycloontjes

de cycloonm [3]

  1. (meteorologie) een lagedrukgebied
  2. een tropische wervelstorm
    • In de tropen komen veel cyclonen voor. 
  3. een toestel gebruikt om een mengsel van materialen te scheiden op basis van dichtheid
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]