cyclisch
- cy·clisch
- In de betekenis van ‘een cyclus vormend’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- afgeleid van cyclus met het achtervoegsel -isch [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | cyclisch | cyclischer | |
verbogen | cyclische | cyclischere | |
partitief | cyclisch | cyclischers | - |
cyclisch
- regelmatig terugkerend
- ▸ Vooruitgang In premoderne samenlevingen had men een cyclische kijk op de geschiedenis: van vooruitgangsdenken was hoegenaamd geen sprake. Men ging ervan uit dat alles even slecht of goed zou blijven als het altijd was geweest.[3]
- anticyclisch, contracyclisch, dicyclisch, geocyclisch, heterocyclisch, homocyclisch, kortcyclisch, monocyclisch, polycyclisch, procyclisch, tricyclisch
1. regelmatig terugkerend
- Het woord cyclisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "cyclisch" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "cyclisch" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ cyclisch op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Hoe overleef ik de moderne wereld” (2033), Atlas Contact , ISBN 9789045045979
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be