• an·ti·cy·clisch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen anticyclisch anticyclischer
verbogen anticyclische anticyclischere
partitief anticyclisch anticyclischers -

anticyclisch

  1. (economie) tegen de ontwikkeling van de conjunctuur in
     Om de economie te stabiliseren, zou het begrotingsbeleid anticyclisch moeten werken. Dat betekent dat er in goede tijden buffers worden opgebouwd, die in slechte tijden kunnen worden aangesproken.[1]
     “Met het team hebben wij in een krimpende markt de afgelopen jaren een omzetverdubbeling weten te realiseren. Onze medewerkers, de relatie met onze afnemers, onze innovatieve productiemethodes maar ook het lef om bijvoorbeeld anticyclisch te investeren is, naar onze mening, de basis van onze groei.”[2]


  1.   Weblink bron “CPB: begroting stabiliseert economie niet” (02-03-2016), Tubantia
  2.   Weblink bron “Groei Unipro Haaksbergen bekroond met FD Gazelle” (28-10-2015), Tubantia