course
- Geluid: course (US) (hulp, bestand)
enkelvoud | meervoud |
---|---|
course | courses |
course
- koers
- verloop, voortgang
- (onderwijs) cursus
- «A language course.»
- Een talencursus.
- «A language course.»
- curriculum
- cyclus, reeks, serie
- «A course of events.»
- Een reeks gebeurtenissen.
- «A course of events.»
- (kookkunst) gang [3], onderdeel v.e. uitgebreidere maaltijd
- «A five-course dinner.»
- Een vijfgangenmaaltijd.
- «A five-course dinner.»
- (medisch) kuur [1]
- (bouwkunde) metsellaag
- (scheepvaart) onderzeil
- (jachttaal) windhondenjacht
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
course | la course | courses | les courses |
course v
- beweging, gang, loop
- (huishouden) boodschap [2]
- «Faire ses courses.»
- Boodschappen doen.
- «Faire ses courses.»
- strooptocht
- (sport) hardlopen, wedloop
- (sport), meervoud paardenrennen
- (scheepvaart) wedstrijdtuigage