contingent
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: contingent (hulp, bestand)
- IPA: /kɔntɪŋ'gɛnt/
Woordafbreking
- con·tin·gent
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vast aandeel of hoeveelheid’ voor het eerst aangetroffen in 1625 [1]
- afgeleid van het Latijnse tangere (aanraken) met het voorvoegsel con- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | contingent | contingenten |
verkleinwoord | contingentje | contingentjes |
Zelfstandig naamwoord
- verplichte bijdrage in de krijgsmacht, belastingen enz
- (economie) toegewezen aandeel
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | contingent | contingenter | contingentst |
verbogen | contingente | contingentere | contingentste |
partitief | contingents | contingenters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
contingent
- toevallig, niet noodzakelijk
- Sommigen vinden dat wij in een contingente wereld leven.
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord contingent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "contingent" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "contingent" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ contingent op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be