contingentie
- con·tin·gen·tie
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘toevalligheid’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
- afgeleid van het laat-Latijnse contingentia (met het voorvoegsel con-)
- afgeleid van contingent met het achtervoegsel -ie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | contingentie | contingenties |
verkleinwoord | - | - |
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | contingentie | contingenties |
verkleinwoord | - | - |
- Het woord contingentie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "contingentie" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "contingentie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ contingentie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be