concessie
- con·ces·sie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tegemoetkoming, vergunning’ voor het eerst aangetroffen in 1530 [1]
- afgeleid van cessie met het voorvoegsel con-
- afgeleid van het Franse concession of daarvoor van het Latijnse 'concessiō'
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | concessie | concessies |
verkleinwoord | concessietje | concessietjes |
de concessie v
- toegeving aan wensen of eisen van de tegenpartij met als doel om tot een overeenkomst te komen
- Tijdens de onderhandelingen moesten beide partijen concessies doen.
- (juridisch), (politiek) vergunning van overheidswege met uitsluiting van anderen
- ▸ Een concessie verschilt van een overheidsopdracht in die zin dat ze gekenmerkt wordt door de overdracht van het exploitatierisico.[2]
- (juridisch), (politiek) gebied waarvoor men een vergunning van de overheid heeft
2-3
- Het woord concessie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "concessie" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "concessie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “Nieuwe wet betreffende de concessieovereenkomsten” (11 augustus 2016)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be