cohabiteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van cohabiteren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | cohabiteren | te cohabiteren | ||||||
toekomend | zullen cohabiteren | te zullen cohabiteren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gecohabiteerd | te hebben gecohabiteerd | ||||||
toekomend | gecohabiteerd zullen hebben | gecohabiteerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
cohabiterend | gecohabiteerd | ev. cohabiteer |
mv. verouderd cohabiteert |
cohabitere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | cohabiteer | cohabiteert | cohabiteert | cohabiteert | cohabiteert | cohabiteren | cohabiteren | cohabiteren | |
verleden (o.v.t.) | cohabiteerde | cohabiteerde | cohabiteerde | cohabiteerde | cohabiteerde | cohabiteerden | cohabiteerden | cohabiteerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal cohabiteren | zult/zal cohabiteren | zult/zal cohabiteren | zult cohabiteren | zal cohabiteren | zullen cohabiteren | zullen cohabiteren | zullen cohabiteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou cohabiteren | zou cohabiteren | zou(dt) cohabiteren | zoudt cohabiteren | zou cohabiteren | zouden cohabiteren | zouden cohabiteren | zouden cohabiteren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gecohabiteerd | hebt gecohabiteerd | hebt/heeft gecohabiteerd | hebt gecohabiteerd | heeft gecohabiteerd | hebben gecohabiteerd | hebben gecohabiteerd | hebben gecohabiteerd | |
verleden (v.v.t.) | had gecohabiteerd | had gecohabiteerd | had gecohabiteerd | hadt gecohabiteerd | had gecohabiteerd | hadden gecohabiteerd | hadden gecohabiteerd | hadden gecohabiteerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gecohabiteerd hebben | zal/zult gecohabiteerd hebben | zult/zal gecohabiteerd hebben | zult gecohabiteerd hebben | zal gecohabiteerd hebben | zullen gecohabiteerd hebben | zullen gecohabiteerd hebben | zullen gecohabiteerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gecohabiteerd hebben | zou gecohabiteerd hebben | zou/zoudt gecohabiteerd hebben | zoudt gecohabiteerd hebben | zou gecohabiteerd hebben | zouden gecohabiteerd hebben | zouden gecohabiteerd hebben | zouden gecohabiteerd hebben |