carrousel
- car·rou·sel
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘draaimolen’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | carrousel | carrousels |
verkleinwoord | carrouselletje | carrouselletjes |
- een ronddraaiende kermisattractie
- De kinderen willen in de carrousel.
- (waterbeheer), (techniek) een waterzuiveringsmethode
- (techniek), (industrie) een machine in een fabriek die (horizontaal) ronddraait, vaak gebruikt om een product te laten drogen of om een verpakking te vullen
- (huishouden) een ronde draaischijf in een keukenkast
- (figuurlijk) een niet-homogene verzameling van iets (meestal in abstracte zin)
- ▸ Chantal voelde hoe schaamte een plaatsje in de carrousel van haar gevoelens opeiste.[3]
- [1] draaimolen, zweefmolen
- aandelencarrousel, biercarrousel, btw-carrousel, dopingcarrousel, spelcarrousel, stoomcarrousel, studentencarrousel, wietcarrousel
1.
- Het woord carrousel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "carrousel" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "carrousel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ carrousel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be