burin
- bu·rin
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | burin | burinnen |
verkleinwoord | burinnetje | burinnetjes |
de burin v
- (verouderd) bewoonster van een van de meest nabij gelegen huizen
- (verouderd) vrouwelijk persoon die zich direct naast je bevindt
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | burin | burins |
verkleinwoord | (burintje) * | (burintjes) * |
de burin m
- (gereedschap) puntige stalen stift om mee te graveren
- De Woordenlijst Nederlandse Taal geeft 'burinnetje(s)' ook als verkleinwoord voor m "graveerstift", maar gelet op de uitspraak zou dit "burintje(s)" moeten zijn; van dit verkleinwoord zijn in welke vorm dan ook in het normale taalgebruik nog geen voorbeelden gevonden.
- Het woord burin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "burin" herkend door:
11 % | van de Nederlanders; |
12 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
burin | burins |
burin
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
burin | le burin | burins | les burins |
burin m
- (gereedschap): beitel voor hout, staal, steen etc.
- (gereedschap): graveerbeitel, graveerijzer, graveersteker