• bu·rin·ne·tjes

de burinnetjesmv

  1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord burin
    • (…) Meier, die reeds meer bier gedronken had, dan hij gewoon was, greep z'n gastvrouw om het middel en gaf het voorbeeld en weldra draaiden alle buurtjes en burinnetjes in wilde wieling door elkaar. [1]