Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bu·rin·ne·tje
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

het burinnetjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord burin
    • De bruid woonde in de Warmoesstraat, en was dus, zooal geen burinnetje, dan toch zeker eene bekende van Vondel. [1]

Verwijzingen