Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • buck·skin
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buckskin buckskins
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

buckskin m

  1. lichtgeelbruin leer dan van herten afkomstig is
    • Teken op de buckskin eerst de banen waartussen je de kralen wilt opnaaien. [4]
  2. (paardrijden) paard met een vale geelbruine kleur
    • Ik was vooral onder de indruk van zijn paard, een jonge ruin, een buckskin. [5]
enkelvoud meervoud
naamwoord buckskin buckskins
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het buckskino

  1. verouderde spelling of vorm van bukskin tot 1955
    • Zoek nieuw afzetgebied - maar Tilburg, dat zich sterk voelt in baai en flanel, durft voor laken, buckskin, fluweel en gordijnstoffen niet op eigen beenen te staan. [6]
Synoniemen
stellend
onverbogen buckskin
verbogen -

Bijvoeglijk naamwoord

buckskin

  1. gemaakt uit hertenleer
    • De indianen zeiden niet veel, maar hun beschilderde gezichten, lange vlechten en de buckskin hemden en beenstukken met mensenscalpen brachten de bezoekers in vervoering. [7]
  2. (paardrijden) (van een paard) met een vale geelbruine kleur
    • De kleur kan enigszins overeenkomen met palomino’s, echter de buckskin paarden hebben een zwart gekleurd behang, en zwarte onderbenen. [8]
  3. (verouderd) gemaakt uit bukskin
    • Mijn buckskin kniebroek is het resultaat van negen maal maatnemen. Ziet gij wel hoe ze past? [9]

Gangbaarheid

23 % van de Nederlanders;
20 % van de Vlamingen.[10]

Meer informatie

Verwijzingen