brouwen/vervoeging

de r scherp uitspreken

vervoeging van de bedrijvende vorm van brouwen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		brouwen			te brouwen
	toekomend		zullen brouwen			te zullen brouwen
voltooid	tegenwoordig		hebben gebrouwd			te hebben gebrouwd
	toekomend		gebrouwd zullen hebben			gebrouwd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	brouwend		gebrouwd			ev. brouw	mv. verouderd brouwt	brouwe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	brouw	brouwt	brouwt	brouwt	brouwt	brouwen	brouwen	brouwen
verleden (o.v.t.)	brouwde	brouwde	brouwde	brouwde	brouwde	brouwden	brouwden	brouwden
toekomend (o.t.t.t.)	zal brouwen	zult/zal brouwen	zult/zal brouwen	zult brouwen	zal brouwen	zullen brouwen	zullen brouwen	zullen brouwen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou brouwen	zou brouwen	zou(dt) brouwen	zoudt brouwen	zou brouwen	zouden brouwen	zouden brouwen	zouden brouwen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gebrouwd	hebt gebrouwd	hebt/heeft gebrouwd	hebt gebrouwd	heeft gebrouwd	hebben gebrouwd	hebben gebrouwd	hebben gebrouwd
verleden (v.v.t.)	had gebrouwd	had gebrouwd	had gebrouwd	hadt gebrouwd	had gebrouwd	hadden gebrouwd	hadden gebrouwd	hadden gebrouwd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gebrouwd hebben	zal/zult gebrouwd hebben	zult/zal gebrouwd hebben	zult gebrouwd hebben	zal gebrouwd hebben	zullen gebrouwd hebben	zullen gebrouwd hebben	zullen gebrouwd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gebrouwd hebben	zou gebrouwd hebben	zou/zoudt gebrouwd hebben	zoudt gebrouwd hebben	zou gebrouwd hebben	zouden gebrouwd hebben	zouden gebrouwd hebben	zouden gebrouwd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gebrouwd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gebrouwd				er is gebrouwd
verleden	er werd gebrouwd				er was gebrouwd
toekomend	er zal gebrouwd worden				er zal gebrouwd zijn
voorwaardelijk	er zou gebrouwd worden				er zou gebrouwd zijn

bier brouwen

vervoeging van de bedrijvende vorm van brouwen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		brouwen			te brouwen
	toekomend		zullen brouwen			te zullen brouwen
voltooid	tegenwoordig		hebben gebrouwen			te hebben gebrouwen
	toekomend		gebrouwen zullen hebben			gebrouwen te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	brouwend		gebrouwen			ev. brouw	mv. verouderd brouwt	brouwe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	brouw	brouwt	brouwt	brouwt	brouwt	brouwen	brouwen	brouwen
verleden (o.v.t.)	brouwde	brouwde	brouwde	brouwde	brouwde	brouwden	brouwden	brouwden
toekomend (o.t.t.t.)	zal brouwen	zult/zal brouwen	zult/zal brouwen	zult brouwen	zal brouwen	zullen brouwen	zullen brouwen	zullen brouwen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou brouwen	zou brouwen	zou(dt) brouwen	zoudt brouwen	zou brouwen	zouden brouwen	zouden brouwen	zouden brouwen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gebrouwen	hebt gebrouwen	hebt/heeft gebrouwen	hebt gebrouwen	heeft gebrouwen	hebben gebrouwen	hebben gebrouwen	hebben gebrouwen
verleden (v.v.t.)	had gebrouwen	had gebrouwen	had gebrouwen	hadt gebrouwen	had gebrouwen	hadden gebrouwen	hadden gebrouwen	hadden gebrouwen
toekomend (v.t.t.t.)	zal gebrouwen hebben	zal/zult gebrouwen hebben	zult/zal gebrouwen hebben	zult gebrouwen hebben	zal gebrouwen hebben	zullen gebrouwen hebben	zullen gebrouwen hebben	zullen gebrouwen hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gebrouwen hebben	zou gebrouwen hebben	zou/zoudt gebrouwen hebben	zoudt gebrouwen hebben	zou gebrouwen hebben	zouden gebrouwen hebben	zouden gebrouwen hebben	zouden gebrouwen hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gebrouwen worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gebrouwen				er is gebrouwen
verleden	er werd gebrouwen				er was gebrouwen
toekomend	er zal gebrouwen worden				er zal gebrouwen zijn
voorwaardelijk	er zou gebrouwen worden				er zou gebrouwen zijn