Broodje kaas
  • brood·je
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord broodje broodjes

het broodjeo dim. tant.

  1. (voeding) klein brood, vaak versierd, belegd of in een speciale vorm, voor één persoon
    • In de supermarkt kocht ik een belegd broodje. 
  • Als warme broodjes over de toonbank gaan/vliegen
Goed verkocht worden; een groot succes zijn, erg populair of in trek zijn
  • Ergens een broodje aan hebben
Ergens maar nauwelijks van kunnen leven
  • Zijn broodje bij elkaar scharrelen
Moeite hebben om de kost te verdienen
  • Zoete broodjes bakken
Zich aardig/inschikkelijk/deemoedig enz. tonen, als poging om een eerder gemaakte fout te compenseren

het broodjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord brood
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be