broodje
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- brood·je
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | - | - |
verkleinwoord | broodje | broodjes |
Zelfstandig naamwoord
het broodje o dim. tant.
- (voeding) klein brood, vaak versierd, belegd of in een speciale vorm, voor één persoon
- In de supermarkt kocht ik een belegd broodje.
Verwante begrippen
Hyponiemen
- amandelbroodje, ballastbroodje, koffiebroodje, mierenbroodje, pitabroodje, puddingbroodje, roombroodje, saucijzenbroodje, shoarmabroodje, worstenbroodje
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- Als warme broodjes over de toonbank gaan/vliegen
Goed verkocht worden; een groot succes zijn, erg populair of in trek zijn
- Ergens een broodje aan hebben
Ergens maar nauwelijks van kunnen leven
- Zijn broodje bij elkaar scharrelen
Moeite hebben om de kost te verdienen
- Zoete broodjes bakken
Zich aardig/inschikkelijk/deemoedig enz. tonen, als poging om een eerder gemaakte fout te compenseren
Spreekwoorden
- Als de boter duur wordt, leert men het broodje droog eten
- De geleende broodjes zullen weerkeren
- Een broodje daags gespaard, maakt een goede zak tarwe ’s jaars
- Het is net zo goed, of ge bij de bakker om een broodje komt
Vertalingen
1. klein brood, vaak versierd, belegd of in een speciale vorm, voor één persoon
Zelfstandig naamwoord
het broodje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord brood
Gangbaarheid
- Het woord broodje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "broodje" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be