bouillon
- bouil·lon
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vleesnat’ voor het eerst aangetroffen in 1731 [1]
- van het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bouillon | bouillons |
verkleinwoord | bouillonnetje | bouillonnetjes |
- (kookkunst) (voeding) een aftreksel van magere vleesresten, beenderen of vis dat vaak de basis van een soep is
- Drink je je bouillon nog op?
- court-bouillon, drinkbouillon, graanbouillon, groentebouillon, kalfsbouillon, kippenbouillon, runderbouillon, visbouillon, vleesbouillon
1. een aftreksel van magere vleesresten, beenderen of vis
- Het woord bouillon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bouillon" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bouillon" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bouillon op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- bouil·lon
Naar frequentie | 112624 |
---|
bouillon, g
- bouillon in: Det Danske Sprog- og LitteraturselskabDen Dankse Ordbog op website:ordnet.dk
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
bouillon | le bouillon | bouillons | les bouillons |
bouillon m