Nederlands

 
bosduif
Uitspraak
Woordafbreking
  • bos·duif
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bosduif bosduiven
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bosduifv / m

  1. (duifachtigen) bepaald soort grote, grijze vogel, Columba palumbus  , die in West-Europa zeer veel voorkomt
    • Twee grote ravioli, gevuld met boerenkool, lagen in een fijne en tegelijk krachtige consommé van bosduif, verrijkt met kleine Aziatische paddenstoelen en snippers gerookt rundvlees.[3] 
    • Kook het braadvocht los met een scheutje water, zeef en klop op met koude boter. Kruid de saus met peper en zout. Verdeel de karnemelkpuree, schorseneren en bosduif over borden. Werk af met de saus.[4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. bosduif op website: Etymologiebank.nl
  3. de Standaard 20/10/2012 om 08:00 door Bruno Vanspauwen Het Smaaksalon
  4. de Standaard 22/12/2009 om 00:00 door Peter Jacobs en Filip Salmon Een suggestie voor uw feestmenu
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be