Nederlands

 
Uitspraak
Woordafbreking
  • boom·leeu·we·rik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boomleeuwerik boomleeuweriken
verkleinwoord boomleeuwerikje boomleeuwerikjes

Zelfstandig naamwoord

de boomleeuwerikm

  1. (zangvogels) een vogelsoort die inheems is in Nederland en België uit de familie Alaudidae, Lullula arborea  
    • Zag je die boomleeuwerik overvliegen? 
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie