Nederlands

 
Boek met Florentijnse versierde boekenlegger.
Uitspraak
Woordafbreking
  • boe·ken·leg·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boekenlegger boekenleggers
verkleinwoord boekenleggertje boekenleggertjes

Zelfstandig naamwoord

de boekenleggerm

  1. strook kaartkarton, leer of stof om een bladzijde in een boek mee te markeren, zonder dat die bladzijde daarvan schade oploopt
    • een leeslint is een ingebouwde boekenlegger. 
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be