Nederlands

 
bloeduitstorting
Uitspraak
Woordafbreking
  • bloed·uit·stor·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bloeduitstorting bloeduitstortingen
verkleinwoord bloeduitstortinkje bloeduitstortinkjes

Zelfstandig naamwoord

het bloeduitstortingo

  1. (medisch) ophoping van bloed in of onder de huid na een bloeding, meestal gepaard met een zwelling en een blauwe plek
    • Na de val van zijn fiets had ik een grote bloeduitstorting op mijn knie. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be