• blaak
vervoeging van
blaken

blaak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blaken
    • Ik blaak. 
  2. gebiedende wijs van blaken
    • Blaak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blaken
    • Blaak je? 
enkelvoud meervoud
naamwoord blaak blaken
verkleinwoord - -

de blaakm

  1. een grasveld om de was op te bleken en drogen


blaak m

  1. een grasveld om de was op te doen drogen